De linkse politieke partijen in Nederland sloegen bij de vorige verkiezingen nog geen deuk in een pakje boter en de jarenlange ambitie om samen te werken lijkt ook deze campagne weer te stranden op onderling wantrouwen en eigenbelang. Momenteel staan de PvdA, SP, GroenLinks én Partij voor de Dieren gezamenlijk rond 40 zetels in de peilingwijzer. Dat is evenveel als de VVD. Aangezien écht campagne voeren er deze verkiezingen niet inzit, is de kans op grote verschuivingen klein. Na 10 jaar rechts-liberaal beleid kan links zich achter de oren krabben waarom electoraal succes wederom lijkt uit te blijven.
Het is een treffende en uiterst ironische omschrijving van De Speld. Er is op 17 maart genoeg te kiezen op links. Of dat een goed teken is, is de vraag. De versplintering van linkse partijen zorgt ervoor dat er na de verkiezingen misschien wel zeven of acht linksgeoriënteerde partijen in de kamer vertegenwoordigd zijn, waarvan de meeste met maar een handjevol zetels. De kans op linkse regeringsdeelname neemt daarmee automatisch af: coalities met veel partijen zijn moeilijk te formeren en vaak ook ingewikkeld in stand te houden. Het is een probleem dat natuurlijk verder gaat dan alleen de linkse politiek: verschillende partijen lijken op 17 maart 1 á 2 zetels te gaan halen. Aangezien deze splinterpartijen vaak amper van elkaar verschillen, denk bijvoorbeeld aan de minieme verschillen tussen het FVD, JA21 en Code Oranje, ontbreekt aan hun aanwezigheid in de kamer alle meerwaarde.
Een oplossing voor dit probleem van versplintering is meer samenwerking en wellicht zelfs een samenvoeging van linkse partijen. Al zo’n 50 jaar probeert links in Nederland samen op te trekken, continu in een andere vorm. Zo presenteerden GroenLinks en de PvdA vorig jaar nog een plan om de verkiezingen in te gaan met een gezamenlijke lijstrekker, een voorstel waarin de SP dan weer werd genegeerd. Dat plan lijkt langzaam in de vergetelheid te zijn geraakt. Recentelijk probeerde Jesse Klaver nogmaals de linkse samenwerking nieuwe energie te geven. In een essay getiteld ‘Keerpunt 21’, een verwijzing naar Keerpunt 72, het jaar waarin het de linkse partijen wel lukte om samen te werken en een linkse coalitie te vormen, pleit Klaver voor ‘een stembusakkoord tussen GroenLinks, D66 en PvdA’. De SP van Marijnissen heeft hij er ook graag bij, ware het niet dat die partij daar (voorlopig) zelf geen oren naar heeft. Wellicht nog geagiteerd na de subtiele afwijzing een jaar geleden.
Klaver wil uiteraard een progressieve coalitie vormen na de verkiezingen, maar de kans hierop is kijkend naar de stabiliteit van de VVD uiterst klein. Hij kan zich daarom beter richten op het veranderen van zijn eigen instelling en die van zijn partij. Toen GroenLinks vier jaar geleden werd uitgenodigd voor de coalitievergaderingen weigerde de partij concessies te doen over vluchtelingenquota. De plek van GroenLinks werd toen overgenomen door de ChristenUnie. In zijn idealisme is Klaver opzettelijk een beetje naïef; de progressieve partijen komen niet in de buurt van een Kamermeerderheid. Om alsnog invloed uit te oefenen en in een coalitie terecht te komen zal GroenLinks wederom de grootste partij op links moeten worden én een constructievere houding aan moeten nemen in coalitieonderhandelingen met (centrum)rechtse partijen. Het is vooral die laatste doelstelling die lijnrecht tegen zijn samenwerkingsidealen ingaat.
De huidige peiling is wellicht nog wel het meest gênant voor de PvdA. De vorige verkiezingen waren voor die partij uiterst desastreus met het verlies van 29 zetels (van 38 naar 9); het grootste verlies ooit in de Nederlandse politiek. Momenteel wordt de partij op zo’n 15 zetels gepeild. Weliswaar een lichte stijging, maar allesbehalve een herrijzenis. Na de vorige verkiezing kende de partij zijn plaats en verkoos de oppositie boven een aangeboden plek in de coalitie. De partij wist bovendien dat, wilde men de opgelopen schade van vier jaar regeren met de VVD weer goedmaken, er een ander imago gecreëerd moest worden. Lodewijk Asscher bleef echter aan en deed het niet onverdienstelijk. Bij veel coronadebatten stak hij samen met Geert Wilders ver boven zijn collega’s uit met terechte kritiek op het beleid en erkenning wanneer dat van toepassing was. Asscher stapte op na de onthullingen van de toeslagenaffaire en nam daarmee zijn verantwoordelijkheid. Toch zal hij door veel kiezers herinnerd worden aan zijn ministerschap in de vorige coalitie, een periode waarin de partij te veel van zijn idealen opgaf. Het is juist daarom moeilijk te begrijpen dat de partij nu gekozen heeft voor nieuw leiderschap in Lilliane Ploumen, net als Asscher minister in de vorige regeerperiode.
Wat de linkse partijen niet meehelpt is de ideologische verschuiving van de VVD en het CDA. Beide partijen zijn, in hun campagne tenminste, een stuk naar links opgeschoven. Zo gaf Wopke Hoekstra in een recentelijk interview aan serieus te willen nadenken over het vrouwenquota en de VVD gaat nog een stuk verder. In hun verkiezingsprogramma wordt gesproken over het verhogen van het minimumloon en men heeft het zelfs over het bijschaven van ‘de rafelranden van het kapitalisme’. Of dit plotselinge zelfbewustzijn oprecht is of meer een soort ‘1000 euro van Rutte’ is afwachten. Het socialisme van de SP en de buitengewoon groene politiek van de PvdD en GroenLinks spreken hoe dan ook momenteel in Nederland te weinig mensen aan om een serieus tegenwicht te bieden tegen deze partijen die zich wat meer in het midden van het politieke spectrum bevinden.
Waar kan links Nederland zich dan aan vasthouden? De laatste Europese parlementsverkiezingen lieten, ondanks de algemeen lage interesse van mensen in de deze verkiezingen, zien dat een bekend boegbeeld als Frans Timmermans stemmen lokt. Uiteindelijk gaat het in de politiek toch vaak meer om de poppetjes dan om de inhoud. Het is misschien ook verstandig eens over de grens te kijken. In Denemarken zijn de sociaaldemocraten van Mette Frederiksen de grootste met een partijprogramma dat zich nog het beste laat vergelijken met de PVV; zeer streng op immigratie en integratie en voor een uitbreiding van de verzorgingsstaat. In Nederland wordt dat geluid, soms terecht, direct in de racistische en xenofobische politieke hoek gedrukt. Toch zou een centrumlinkse economische ideologie in combinatie met een wat nationalistischer cultureel beleid een politiek gat kunnen vullen in Nederland. Wie weet leidt het zelfs tot premier Ploumen, de eerste vrouwelijke Nederlandse premier.
Foto via Tweede Kamer der Staten-Generaal