Home Blog

Wie zou de nieuwe premier van Nederland kunnen zijn?

De formatie duurt voort. We weten niet zeker wie de nieuwe Nederlandse premier moet worden. We weten wel zeker dat Geert Wilders het niet zal worden, evenals Omtzigt, van der Plas en Yesilgöz. Over eventuele kandidaten is nog weinig bekend. Namen circuleren, maar nog niks is bevestigd. Wie wordt de premier?

Allereerst maar eens de basis behandelen; wat doet de premier van Nederland eigenlijk? De premier, of minister-president, is formeel vooral het gezicht van het kabinet en de voorzitter van de ministerraad. Hij heeft geen grote bevoegdheden in de ministerraad, maar heeft wel een sturende rol. De premier is tevens lid van de Europese raad, en snoept zo wat af bij de minister van Buitenlandse Zaken.
De minister-president van Nederland is in alles vooral een coördinator en een brandjesblusser, zeker in het kabinet onderling. Hij is daarnaast ook ‘woordvoerder’ van de hoofdlijnen van het kabinetsbeleid, en zal na Prinsjesdag deze hoofdlijnen verdedigen bij de Algemene Politieke Beschouwingen.
Daarnaast is de minister-president ook bijna altijd Minister van Algemene Zaken. In deze hoedanigheid onderhoudt de premier contact met de koning en is hij verantwoordelijk voor de Rijksvoorlichtingsdienst. 

Op basis van deze functiebeschrijving is best een algemeen profiel op te stellen van wie we als premier zouden willen hebben. Omdat het iemand is die moet coördineren, is het fijn als dat iemand is die daar ervaring mee heeft of in ieder geval in staat is om goed te zijn in contact leggen met mensen. Het moet iemand zijn die goed kan onderhandelen. Het is ook iemand die in de Europese Raad zitting neemt, dus een beetje internationale allure zou een pré zijn. Nu kan dat best gaandeweg ontstaan, maar als er iemand is die dit al heeft, dan is dat mooi meegenomen. En als Minister van Algemene Zaken, een functie waarbij de minister wekelijks contact heeft met de koning, is het ook fijn als de premier en de koning goed overweg kunnen, voordat Willem-Alexander wekelijks gebeld wordt door iemand die hem het bloed onder de nagels vandaan kan halen. 

Op basis van deze eisen lijkt Frans Timmermans de beste papieren te hebben. Hij is goed in onderhandelen, weet hoe het werkt in de ministerraad (hij was immers zelf minister) en heeft een internationale bekende status (hij was immers vice-president van de Europese Commissie). Maar helaas; Timmermans behoort tot de verkeerde (aldus Wilders en mede-onderhandelaars) partij, dus deze naam kan doorgestreept worden. 

Ook Ronald Plasterk wordt genoemd. Hoewel hij ook minister is geweest én ook kan onderhandelen, heeft hij helaas geen internationale allure. Misschien maar niet.
Een andere naam die genoemd wordt is Klaas Dijkhoff, van VVD-huize. Kan ook goed onderhandelen, weinig internationale status, en, dat is misschien het meest jammerlijke; hij wil niet. Ook Kim Putters wordt in hetzelfde artikel genoemd, maar goed, die trad ook al als informateur op, en hij is van PVDA-huize, waar de meeste partijen toch niet mee in zullen stemmen. 

Alle kandidaten die genoemd worden, zijn politici of mensen die werken in de publieke sector, terwijl dit juist een tijd is waarin we mensen nodig hebben die boven de partijen uit stijgen. Misschien is het tijd voor iemand buiten de publieke sector?

Dan kunnen we gaan kijken naar andere Nederlanders. Gelukkig is in 2004 onderzoek gedaan door de KRO wie de grootste Nederlander aller tijden is. Daar kwamen, bovenaan, de namen Pim Fortuyn, Willem van Oranje en Willem Drees uit. Dat zouden dus goede kanshebbers voor het premierschap moeten zijn. Om duidelijke redenen zijn ze dit helaas niet.
Dan kunnen we kijken op de lijst met genomineerden. Daar zien we mensen als Aletta Jacobs, Rudolph Thorbecke, en Freddy Heineken. Als we wat verder kijken, dan komen we bij de eerste mensen die daadwerkelijk nog in leven zijn: Marco van Basten, Kees van Kooten, en DJ Tiësto. Al deze mensen worden in Nederland ontzettend gewaardeerd, kunnen boven de partijen uitstijgen en kunnen (denk ik) genoeg steun krijgen van politieke partijen.

Hoe zit het met de coördinatie? Hierin doen alle vier de mannen het eigenlijk wel goed.  Tiësto is een muzikant en moet in die hoedanigheid veel samenwerken. Marco van Basten is voetballer en heeft in die hoedanigheid jarenlang met 10 anderen in een veld moeten spelen om een gezamenlijk doel na te streven. Maar hij is ook voetbaltrainer, en in die positie zal hij ongetwijfeld ook hebben moeten leren coördineren. Alleen Kees van Kooten blijft iets achter; als schrijver en cabaretier diende hij vooral veel met Wim de Bie samen te werken, maar hij heeft nooit een trainende rol gehad. Toch is het mijn vermoeden dat Kees van Kooten hier wel in kan groeien. 

Hoe kijkt de koning naar deze mensen? Het is onbekend hoe Kees van Kooten de koning tegenover elkaar kijken, maar wel bekend is dat de koning bij zijn bezoek aan Zwolle in 2016 een liedje van Kees van Kooten citeerde. Misschien is dat de start van een heuglijke samenwerking? Voor zover ik kon vinden hebben de koning en Marco van Basten niets bijzonders met elkaar, al is wel algemeen bekend dat de koning fan van voetbal is. Of de koning en Tiësto iets met elkaar hebben is ook onbekend, maar Tiësto heeft wel een lintje gekregen van de koning en heeft ook al eens mogen optreden tijdens Koningsdag. 

Dan blijft vooral de internationale ervaring over, en hier floreren vooral twee namen: Marco van Basten en Tiësto.
Van Basten is drievoudig Europees kampioen voetballer en tweevoudig uitgeroepen tot beste  wereldvoetballer. Hij heeft meer dan 50 interlands gespeeld en is op internationaal niveau bekend. Tiësto is ook op internationaal niveau bekend, en is meerdere keren benoemd tot beste DJ ter wereld. Hij mocht de Olympische Spelen in Griekenland openen en heeft opgetreden over de hele wereld. Hij kan genieten van meer internationale allure dan van Basten, maar heeft ook minder leiderschapskwaliteiten dan de laatstgenoemde. 

Het kiezen van een premier is niet gemakkelijk. Er komt veel kijken bij de plek in het Torentje. Leiderschap, verbinding, internationaal statuut. De vier politici die de hoofdrol spelen in deze formatie worden het in ieder geval niet. Wie het wel wordt, is over aan hen, maar met een beetje creativiteit en een beetje goede wil komen ze met een premier op de proppen die daadwerkelijk een premier voor alle Nederlanders kan zijn. 

Marco van Basten of DJ Tiësto zullen (wellicht jammer) geen premier van Nederland worden. Iemand die bekend is met de politiek, of op zijn minst met het openbaar bestuur, zal deze taak op zich moeten nemen. Speculeren over wie het wel en wie het niet kan worden is, alhoewel leuk, ook enigszins nutteloos omdat er geen bewijzen of toezeggingen vanuit de onderhandelaars zijn gekomen. De formatie is, en blijft, een onvoorspelbaar proces, en wie de volgende premier zal zijn is een kwestie die maar door een handjevol mensen besloten zal worden. Ik zie die keuze met verwachting tegemoet.

Photo by Martijn Vonk on Unsplash

De formatie: moddergooien, X’en en radiostilte

0

Voor menig politiek conservatieveling was afgelopen november een geweldige maand. Met de forse winst van de populistische PVV en het bescheiden verlies van de VVD leek de weg vrij voor de vorming van een rechts kabinet. Dit kabinet zou zich richten op het beperken van migratie en op het behoud van de Nederlandse cultuur. 

Voormalig PvdA-minister Ronald Plasterk keek vooruit naar de aanstaande formatie met het devies: niet praten, maar handelen met de PVV, VVD, BBB en NSC, de nieuwe partij van Pieter Omtzigt. Uiteindelijk zou hij zelf dit proces in goede banen mogen leiden: hij werd informateur. Maar de formatie verloopt niet zoals hij in eerste instantie gehoopt had.

Ondanks de radiostilte rondom de formatie lekte er recentelijk enige informatie uit. Hoewel alle vier betrokken partijen als rechts kunnen worden geclassificeerd, bestaat er wel degelijk inhoudelijk verschil. Zo hecht NSC onder leiding van Pieter Omtzigt bijzonder veel waarde aan de rechtsstaat, wat conflicteert met diverse plannen van de PVV.

Zelfs over migratie, het centrale thema dat deze partijen naar de overwinning heeft geleid, lijken ze het niet volledig met elkaar eens te zijn. NSC streeft naar een vermindering van het aantal arbeidsmigranten, wat tegen het zere been is van de BBB, die de belangen behartigt van een landbouwsector die sterk afhankelijk is van deze arbeidsmigranten.

Hoewel de tegenstellingen tussen de partijen aanzienlijk lijken, zijn ze niet onoverkomelijk. De PVV van Geert Wilders heeft al enkele concessies gedaan door bepaalde plannen “in de ijskast” te zetten.

Wat waarschijnlijk ook niet heeft bijgedragen aan de voortgang van de formatie is de felle toon en bewoordingen die diverse politici op sociale media hanteren. Zo heeft Geert Wilders herhaaldelijk kritiek geuit op de VVD, zijn onderhandelingspartner, via zijn favoriete platform ‘X’. Caroline van der Plas weigerde op haar beurt de woorden van FDF-voorman Mark van den Oever te veroordelen, wat haar kritiek opleverde van NSC-leider Pieter Omtzigt.

Er is weinig zo onzeker in de hedendaagse Nederlandse politiek als het verloop van het vormen van een coalitie. Dat bleek één dag voor het inleveren van dit artikel, toen Pieter Omtzigt besloot vroegtijdig de stekker uit de formatie te trekken. Niet het moddergooien of de inhoudelijke bezwaren, maar de brieven over overheidsfinanciën leken de steen des aanstoots voor Omtzigt. De andere leiders reageerden verbaasd op de actie van de NSC-voorman. Ze vonden het vreemd dat hij de deur dichtdeed. Toch is het niet exceptioneel dat een formatie niet in één ronde slaagt. Waar Rutte-II er bijvoorbeeld al snel uit was, faalde een coalitie van Paars-Plus in 2010. Ook een tweede kabinet Den Uyl is nooit tot verwording gekomen, ondanks het feit dat de PvdA de grootste partij in de kamer was indertijd. Een coalitie waarbij de PvdA-leider, Den Uyl, zijn plekje in het torentje weer kon innemen leek voor de hand liggend. Maar na een moeizame onderhandeling besloten de tweede en de derde partij (CDA en VVD respectievelijk) om een coalitie te vormen zonder Den Uyl. Zo grillig kan het verlopen in de Nederlandse coalitie-onderhandelingen.

Weinig valt te voorspellen over de samenstelling van een mogelijk volgend kabinet. Vooralsnog lijkt een meerderheidskabinet met Geert Wilders ver weg. Op de steun van NSC kan de PVV immers niet meer rekenen. Ondanks de bravoure die Plasterk in zijn column had, is het hem niet gelukt om de partijen dichter bij elkaar te brengen. 

Het vervolg van de formatie zal op zich moeten laten wachten. Er zullen ooit nieuwe onderhandelingen moeten komen, of nieuwe verkiezingen. Er zijn maar weinig partijen die daar op wachten. Ondertussen regeert Rutte-IV demissionair door. 

Vooralsnog lijkt het erop dat deze formatie een langdurig proces zal zijn. Maar, zoals D66’er Thom de Graaf in 1998 al zei: “Liever een week langer nu, dan een jaar minder later.”

Afbeelding door Ketet Subiyanto, via Pexels.com

Ontlezing in Nederland; het boek weer centraal

Hoe staat Nederland ervoor?

Op pakjesavond 2023 kwam, naast de goedheiligman, ook een vervelend bericht: de leesvaardigheid van 15-jarigen is verder achteruitgegaan. Het was al niet rooskleurig gesteld met de leesvaardigheid van Nederlandse jongeren (al in 2019 kon een kwart van de 15-jarigen niet goed genoeg lezen om in de maatschappij te functioneren), en de neerwaartse trend lijkt zich verder door te zetten. Aan goedbedoelde initiatieven heeft het niet gelegen; de kinderboekenweek probeert al sinds jaar en dag de jeugd aan zich te binden en columnist/presentator Marcel van Roosmalen werd bekroond tot Ambassadeur van de Leesbevordering, een titel die daarvoor nog niet bestond, maar die wel ongetwijfeld begeert is. Hoe is Nederland van een leesland naar een land met steeds minder lezers gegaan? 

Hoe heeft dit kunnen gebeuren?

Natuurlijk is het anekdotisch bewijs, maar als er onder studenten wordt rondgevraagd of zij nog lezen – en waarom niet meer – dan wordt er vaak gewezen naar Nederlands op de middelbare school. Lezen voor de lijst, begrijpend lezen; het zouden dit soort onderdelen van het vak zijn waardoor het leesplezier gestaag is afgenomen onder de Nederlandse jongeren. De mening dat begrijpend lezen een ramp van ontlezing heeft veroorzaakt, die wordt niet alleen onder studenten gedeeld; ook populair presentator Arjen Lubach maakte zich in 2020 druk om “begrijpend lezen,” en de daaruit voortvloeiende afkeer tegen lezen.
Dat jongeren slechter lezen is evident, maar laat het ook meteen duidelijk zijn dat dit niet komt omdat er geen aandacht voor is op de middelbare scholen: die is er namelijk wel degelijk. Ruim de helft van alle docenten, over de hele linie, besteedt structureel aandacht aan lezen en leesvaardigheid. Het probleem ligt niet zozeer bij de aandacht die scholen schenken aan het onderwerp, maar bij de invulling van het onderwerp. Door een overvloed aan focus op signaalwoorden en doelen van alinea’s zijn leerlingen niet meer bezig met wat ze moeten doen: een tekst écht begrijpen, en misschien gaandeweg ook nog wat leesplezier kweken. 

Welke gevolgen heeft dit probleem

Het voelt vreemd om in een geschreven artikel werkelijk argumenten voor te schotelen waarom het belangrijk is dat mensen (niet alleen jongeren, maar mensen in het algemeen) goed moeten kunnen lezen, minstens goed genoeg om te functioneren in de samenleving. Het voelt al helemaal vreemd omdat de groep waar het om gaat dit artikel waarschijnlijk niet eens zal lezen, en als zij dat wel doet dan is het nog maar de vraag in hoeverre deze groep deze tekst begrijpt.
Ik zal ook meteen ruimte voor speculatie wegnemen; de schuld voor het probleem van slecht lezen en ontlezing ligt niet bij de kwart van 15-jarigen die niet goed kunnen lezen. Het is gemakkelijk om deze groep weg te serveren als verwende nestjes die de hele dag Netflix kijken en geen boek meer in handen kunnen nemen, maar daar doe je deze groep te kort mee. Sterker nog, alhoewel 44 procent van de jongeren tussen de 12 en de 20 lezen niet leuk vindt, zegt ruim 90 procent van diezelfde groep dat ze lezen wel belangrijk vindt. Hoewel ze dus niet lezen als favoriete hobby hebben, zijn ze wel bereid om meer te lezen. Dat is goed nieuws, want lezen is om diverse redenen gunstig: zo stimuleert het de taalontwikkeling en kan het vooroordelen tegengaan. Daarnaast is goed kunnen lezen van belang voor kennisvergaring. Daarbovenop is goed kunnen lezen domweg belangrijk om goed te kunnen functioneren in de maatschappij. Het begrijpen van bijsluiters, het snappen van instructies, het zijn allemaal kleine dingen die van essentieel belang zijn, maar die wel ondergesneeuwd kunnen raken als de leesvaardigheid van jongeren niet opgekrikt kan worden. 

Welke oplossingen zijn mogelijk?

De leesvaardigheid van jongeren moet op niveau gebracht worden. En ik haal mij geen illusies in het hoofd; dat is niet een klus die binnen enkele jaren gedaan is. Meerdere kabinetsperiodes zullen nodig zijn voordat Nederlandse jongeren weer op hetzelfde niveau zijn als hun internationale leeftijdsgenoten. Het huidige beleid omtrent lezen en leesbevordering moet worden herzien.
De oplossing om het leesniveau weer omhoog te brengen is verrassend eenvoudig; er zal meer gelezen moeten worden. Uit onderzoek blijkt dat leesfrequentie een significante voorspeller is van leesvaardigheid. Uit dezelfde studie blijkt ook dat minder lezen leidt tot een verminderde leesvaardigheid. Door meer te lezen, leren mensen beter lezen.
Dus laat ik bij deze een lans breken voor literatuuronderwijs op de middelbare school. Het lezen en begrijpen van artikelen en boeken moet een centralere rol spelen in het onderwijs. Jongeren moeten geënthousiasmeerd worden voor de parels die de Nederlandse literatuur te bieden heeft. Daarmee is het ook van belang om voorbij de ‘Grote Drie’ te kijken, voorbij Multatuli en voorbij Van der Heijden, hoe prachtig de romans van deze schrijvers ook zijn. Laat leerlingen meer vrij in het kiezen van hun boeken, zodat zij ook hun eigen leesplezier ontwikkelen. Natuurlijk moeten leerlingen geïntroduceerd worden aan de klassiekers van de Nederlandse literatuur, maar laat hen deze dan ook eens vergelijken met werken van bijvoorbeeld Kluun of de proza van Giphart.
De Nederlandse literatuur heeft voor iedereen die zoekt een diamant in huis. Laat leerlingen hun diamant vinden en zich verliezen in een boek, ook als deze niet helemaal aan het predicaat ‘lezen voor de lijst,’ voldoet.
In de strijd tegen ontlezing is het boek het machtigste wapen, dus laten we deze niet al te selectief inzetten. 

Foto door lil artsy, via Pexels

Knipperlichten: de relatie tussen de VVD en PVV vanaf 2006 tot nu

Geert Wilders, één van de meest roemruchte politici uit de Nederlandse hedendaagse geschiedenis, heeft na verloop van tijd eindelijk weer een kans op een plek in het kabinet, nu VVD-leider Yesilgöz weigert de leider van de PVV uit te sluiten van regeringsdeelname.
De PVV en de VVD hebben altijd al een vreemde relatie met elkaar gehad. Van het opstappen van Wilders uit de VVD, via regeringsdeelname met de liberale tot pertinente uitsluiting onder de leiding van Mark Rutte, hebben de twee partijen altijd in elkaars vaarwater gezeten. In dit artikel zal ik in grove lijnen de geschiedenis van de twee partijen schetsen.

Afsplitsen en de eerste verkiezingen

Wilders is sinds het opstappen van Kees van der Staaij in augustus het langstzittende kamerlid met ruim 9138 dagen in de kamer. Hij begon deze lange carrière in 1998 als Kamerlid voor de VVD. Hij is hier in 2004 vanaf gesplitst, nadat hij weigerde om het VVD standpunt inzake EU-deelname van Turkije te volgen. Wilders was fel tegenstander van het land als EU-lid, en weigerde toe te zeggen zich te conformeren aan eventuele besluiten van de fractie in de toekomst. Voor de liberale partij werd deze situatie onhoudbaar, en Wilders stapte uit de VVD-fractie. Zo kwam het dat hij in zijn eentje de ‘Groep Wilders’ werd. Anderhalf jaar later viel het kabinet Balkenende II, waardoor er nieuwe verkiezingen georganiseerd moesten worden. Wilders benutte deze kans door een partij op te richten en onder de naam Groep Wilders/Partij voor de Vrijheid (PVV) mee te doen aan de verkiezingen van 2006. Het lukte Wilders om 9 zetels te halen. Zijn eigen partij was van de grond gekomen.

Rutte wint de strijd om het torentje

De PVV positioneerde zich rechts van de VVD en maakte haar standpunten duidelijk in het verkiezingsprogramma “Een Nederland om weer trots op te zijn.” Alhoewel hij een prima verkiezingswinst behaalde, belandde hij in de oppositie, evenals de VVD. In deze tijd waren er weinig aanvaringen tussen de liberale en de meer rechtse partij. De twee leken verzoend te zijn, terwijl Wilders druk bezig was zich te profileren en te onderscheiden van de andere partijen.

Dit wil overigens niet zeggen dat het ontstane tumult rond de PVV was gaan liggen – integendeel. In de vroege jaren van de partij waren er genoeg aanvaringen rond de persoon Wilders en rond de PVV in het algemeen. Zo zou Wilders in 2011 vervolgd worden voor discriminatie en aanzetten tot haat. Wilders kreeg hiervoor vrijspraak.
De relatie tussen de liberalen en de PVV werd interessant rond de tijd dat het kabinet Balkenende-IV viel naar aanleiding van de kabinetscrisis over het Uruzganbesluit. Dit besluit ging over een verlenging van een militaire missie in Afghanistan. Er werden nieuwe verkiezingen gehouden. De VVD werd de grootste partij, de PVV behaalde de derde positie. De PVV was tevens de grootste stijger, met een zetelwinst van 13 ten opzichte van de eerdere verkiezingen.

Mark Rutte leidde zijn liberale partij naar de absolute overwinning, en werd voor het eerst in de geschiedenis van de partij de grootste in de Tweede Kamer. Over de kabinetsformatie die zou volgen is veel geschreven en te lezen, maar voor ons is het interessant dat de liberalen, samen met de christendemocraten van het CDA, een minderheidskabinet vormden. Dat was vooral in naam een minderheidskabinet, want ze verkregen gedoogsteun van Wilders’ PVV, die hen aan een meerderheid in de Eerste Kamer hielp.

Kabinet Rutte-I trad in oktober 2010 aan en viel in april van 2012. Er waren tussen Geert Wilders en Mark Rutte soms enige spanningen. Het zou in deze kabinetsperiode ook zijn dat Wilders de fameuze woorden “doe eens normaal man” zou uiten tegen Mark Rutte, die daar joviaal op zou reageren met de even fameuze woorden “doe eens lekker zelf normaal man, sjongejonge.” Grote aanvaringen tussen de PVV en de VVD zouden er echter niet meer zijn.

De gedoogconstructie van het eerste kabinet Rutte bood ruimte voor zowel de VVD als de PVV, die zich niet genoodzaakt voelden om over alle besluiten compromissen te sluiten. De gedoogconstructie houdt in dat er een minderheidskabinet wordt gevormd, dat gesteund wordt door een fractie in de kamer. Die ‘gedoogd’ en steunt het beleid dat het minderheidskabinet maakt.  Er bestond echter wel een gedoogakkoord met de PVV, zodat het kabinet op een meerderheid kon rekenen bij de zaken die zij in datzelfde akkoord hadden opgeschreven. Maar de PVV hoefde niet blindelings te volgen wat het kabinet deed. Zo stemde de PVV tegen een kabinetsbesluit om een opvolger van de ‘Task Force Uruzgan’ naar Afghanistan te sturen. Het kabinet voelde zich hierdoor genoodzaakt om een alternatieve meerderheid te zoeken, die zich uiteindelijk ook zou aandienen. De PVV kon zich profileren en haar eigen standpunten blijven verdedigen, terwijl de VVD zich niet genoodzaakt voelde om de extremere standpunten van Wilders over te nemen. Voor beiden was het een win-win constructie, al bleek die constructie enigszins instabiel.

Kabinet Rutte-I viel naar aanleiding van de Catshuiscrisis, die ontstond na de schuldencrisis van 2008, die door de hele EU raasde. Het overheidstekort in Nederland liep op, en in 2012 maakte het Centraal Planbureau bekend dat het begrotingstekort in Nederland boven de 3 procent terecht zou komen. Om dit te voorkomen waren bezuinigingen nodig.
De VVD, het CDA en de PVV trokken zich terug naar het Catshuis om afspraken te maken over de begroting. Tijdens deze onderhandelingen was totale mediastilte afgekondigd. Nog tijdens de onderhandelingen in het Catshuis besloot een PVV’er zich af te splitsen van de fractie. Hierdoor raakte de gedoogconstructie van VVD/CDA/PVV zijn meerderheid kwijt in de Tweede Kamer.

Dit zal niet geholpen hebben met de onderhandelingen, die toch al enigszins stroef verliepen. De spanningen waren hoog opgelopen, zeker tussen Mark Rutte en Geert Wilders. Die laatste trok uiteindelijk zijn steun in voor het kabinet Rutte-I, dat zich genoodzaakt voelde om zijn ontslag in te dienen. Het kabinet viel op 23 april.

Rutte II-IV

Na de val van kabinet Rutte-I werden er nieuwe verkiezingen uitgeschreven, waarbij de VVD flink won en door steeg naar 41 zetels, een absoluut hoogtepunt in het bestaan van de partij. De PVV had minder geluk en daalde van 24 naar 15 zetels. De tweede grote winnaar van de verkiezingen was de PvdA, die 38 zetels behaalde. Het formatieproces dat volgde was er eentje van ongekende snelheid: slechts 54 dagen was er nodig om een kabinet te formeren (ter vergelijking, het volgende kabinet van Rutte deed er 225 dagen over voordat ze het bordes konden beklimmen.) De PVV werd in deze formatie niet expliciet uitgesloten door de liberalen, die al snel naar de sociaaldemocraten keken om een kabinet te formeren.
Heel veel spraakmakende aanvaringen tussen de rechtse Wilders en de liberalen van de VVD waren er in deze tijd niet. Wel was dit de periode waarin Geert Wilders zijn befaamde “minder, minder”-speech hield, waar hij uiteindelijk om vervolgd zou worden. Deze toespraak zou later nog een staartje krijgen, bij de formatie van het kabinet Rutte-III.

Rutte-II maakte netjes zijn termijn af en organiseerde nieuwe verkiezingen, waarbij Rutte al vóór de verkiezingen opmerkte om niet meer met de PVV in een coalitie te willen zitten. De “minder Marokkanen”-uitspraak werd als reden genoemd door de liberale voorman. Wilders weigerde op zijn beurt om wederom met Rutte in een coalitie te stappen. Let wel; het was verkiezingstijd, en het ging Wilders om Rutte persoonlijk, niet om de VVD als partij. De twee mannen, die ooit in het midden van de macht hadden gezeten, begonnen tijdens de verkiezingstijd met het moddergooien, en met het uitsluiten van elkaar.
Door het versplinterde landschap konden ze dit ook doen. Geen van de twee partijen had de ander per se nodig om een coalitie te vormen. Als de PVV hoge ogen gooide, kon deze partij uitwijken naar rechts om wederom in een coalitie te komen. De VVD kon allebei de kanten op, als stabielere middenpartij. Wilders had enkel de pech dat hij niet alleen door de VVD werd uitgesloten, maar dat andere partijen ook niet warm liepen voor een coalitie met de PVV. De kansen dat Wilders terug zou keren in een coalitie slonken.

Datzelfde gold grofweg ook voor de formatiepoging van Rutte-IV. Nog voordat de verkiezingen überhaupt waren geweest, vertelde de liberale voorman al dat hij regeren met de PVV niet zag zitten. Een reden hiervoor gaf hij niet, maar aangenomen wordt dat hij dezelfde redenatie hanteerde als tijdens de verkiezingscampagne van 2017: hij vond dat de PVV in haar uitspraken niet overeenkwam met de waarden van Nederland en de rechtsstaat.
Rutte kreeg zijn zin. Een nieuwe coalitie waar de PVV deel van uit nam – zij het normaal, zij het via gedoogsteun – is niet meer tot stand gekomen. De liberale leider en langstzittende premier weigerde gedurende zijn lange loopbaan om weer in een coalitie te stappen met Wilders. Rutte maakte op 10 juli dit jaar bekend dat hij stopte met de politiek zodra de nieuwe verkiezingen geweest zijn. Het stokje als liberale leider wordt overgedragen, waarmee Wilders ook een nieuwe uitdager krijg en de deur om te regeren weer enigszins op een kiertje staat

Yesilgöz: een andere boeg

En dat brengt ons bij nu. Dilan Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en veiligheid, is de nieuwe leider van de VVD. De partij waarmee Wilders ooit de Tweede Kamer betrad, de partij die hem steevast uitsloot onder het bewind van Mark Rutte, had een nieuwe voorvrouw  die een andere koers in wilde slaan, ook met betrekking tot Wilders. Bij de vraag of de PVV wederom uitgesloten zou worden, antwoordde ze ontkennend. Zolang Wilders een mildere toon aan zou slaan, dan zou er wellicht mee te regeren zijn. Later zei de politica wel dat ze ‘niets heeft met de oneliners’ van Wilders, maar dat de deur nog niet dicht is. Voor rechts Nederland lijkt zich een droomkabinet af te tekenen. In hoeverre dit klopt, zal nog moeten blijken. Als er iets onvoorspelbaars is in de Nederlandse politiek, dan is het wel de formatie van het nieuwe kabinet. De kans dat we met een kabinet Wilders-I komen te zitten is klein, maar een coalitie waar de PVV deel van uitmaakt is dichterbij dan het ooit was. Wat voor progressief Nederland een nachtmerriescenario is, wordt misschien wel bewaarheid door de nieuwe leider van de liberale partij.

Tijdens de formatieperiode zal moeten blijken of Wilders, na jaren van oppositievoering, weer eens herenigd wordt met de partij waar hij ooit uit stapte. De kiezers hebben gekozen, het volgende kabinet laat zich lastig voorspellen.

Afbeelding door Patrick Jaksic, via Pexels

Suffering From Success

De overvloed van hoogopgeleiden in Nederland

Door Sjors de Natris

Nederlandse universiteiten en hogescholen staan al decennialang hoog aangeschreven. Ondanks al onze crises blijft het een aantrekkelijk land om in te studeren, met name voor Europese studenten. Deze aantrekking is zelfs zo sterk, dat er sprake is van een overvloed aan hoogopgeleiden; ze zouden de banen van middelbaar opgeleiden overnemen. Wat heeft hiertoe geleid, wat zijn de consequenties en is het überhaupt een probleem?

Te snel groeien

Cijfers van het CBS laten een duidelijke trend zien: steeds meer buitenlandse studenten schrijven zich in bij Nederlandse hogescholen en universiteiten, zelfs tijdens de pandemie was dat het geval. Ook steeds meer jongeren volgen na het basisonderwijs havo of vwo en behalen uiteindelijk een hbo- of wo-diploma. In 1981 was slechts 11,1 procent van de 15- tot 75-jarigen Nederlanders hoogopgeleid; in 2021 was dat maar liefst 35,5 procent. In het studiejaar 2021/2022 kwamen 115 duizend studenten uit het buitenland, in perspectief zijn dat 1 op de 4 eerstejaarsstudenten. Dit is 3,5 keer zoveel als in 2005/2006, toen er 33 duizend internationale studenten waren. In het studiejaar 2021/2022 kwam bij universiteiten zelfs 40 procent van de eerstejaars niet uit Nederland. Deze groei komt deels door Europees beleid; lidstaten van de Europese Unie willen per 2030 een aandeel van 45% hoogopgeleiden hebben. Nederland is over het algemeen erg gedreven om Europese doelen te behalen, maar zoals vaker het geval is geweest, zijn er onverwachte complicaties.

Deze explosieve groei leidt namelijk tot een vreemde verschuiving: het aandeel van hoogopgeleiden in Nederlands stijgt sneller dan het aanbod van banen in hogere beroepsniveaus. Dit leidt ertoe dat steeds meer hoogopgeleiden bij banen in lagere beroepsniveaus werkzaam raken. De kenniseconomie groeit veel sneller dan de arbeidssector; te snel zelfs. Dit is het beste zichtbaar bij de toekomsten van internationale studenten die in Nederland gestudeerd hebben: driekwart van hen woont vijf jaar na afstuderen niet meer in Nederland en van de ‘blijvers’ werken er meer onder hun opleidingsniveau dan bij niet-internationale afgestudeerden het geval is. Met name in de technische sector vinden zij wel nog banen op niveau, maar dit is dan nog een krappe sector. De kennis die zij in Nederland opdoen blijft dus vaak niet hier circuleren. De hoeveelheden tijd, geld en moeite die de Nederlandse overheid in het hoger onderwijs stopt dragen in het geval van afgestudeerde internationale studenten dus vaak niet bij aan de Nederlandse samenleving. Ongeacht hoe groot een voorstander iemand is van internationalisering, roept dit de vraag op of we het systeem moeten aanpassen.

De prestatiemaatschappij

Er zit nog een andere kant aan de overvloed. In de Nederlandse maatschappij heerst een toegenomen neiging om al ons handelen in termen van presteren te definiëren. Dit wordt door auteurs als Paul Verhaeghe ‘performativiteit’ genoemd. Dit zien we terug in burnouts op de werkvloer, informatieovervloeden en de heersende implicatie dat het volgen van vwo meer gewenst is dan het volgen van vmbo. Alles wordt benaderd als een competitie; we zien het hoogst haalbare in plaats van het best passende als het meest wenselijke. Het gezegde ‘het gaat om het meedoen, niet om het winnen’ houdt op nationale schaal dus geen stand, en dat zien we terug in het Nederlandse onderwijs. 

Ergens zit er natuurlijk wel een kern in de goedheid van presteren, trots kunnen zijn op een eindresultaat waar veel moeite en tijd in gestopt is bijvoorbeeld. Maar daar zit ook meteen de valkuil: het gaat enkel om het eindresultaat. Het process is immers net zo belangrijk. Los je wereldhonger op? Geweldig! Doe je dat door de wereldbevolking op brute wijze te halveren? Alles behalve geweldig! Door te kijken naar hoe we onze prestaties bewerkstelligen kunnen we valkuilen als afkijken, liegen, corruptie en criminaliteit allemaal makkelijker tegengaan.

Nederlandse jongeren worden al vanaf de basisschool in hokjes gestopt, met name qua intelligentie. Denk hierbij aan het bestaan van de plusklas om leerlingen met een hoog IQ extra uitdaging te bieden of de cito-toets als toekomstbepalend meetmoment. Kort hierna volgt dan al de profielkeuze op het middelbaar onderwijs, en men kan enkel hopen zichzelf dan al goed genoeg te kennen om daarin een wijze keuze te maken. Hetzelfde geldt voor de daaropvolgende keuze om door te studeren of de arbeidssector in te gaan. Een van de grootste redenen waarom zo veel eerstejaarsstudenten uitvallen of wisselen van studie is omdat zij er snel genoeg achter komen dat hun gekozen studie niet bij hun past. Om goede keuzes te maken heeft men zelfkennis nodig, om zelfkennis te scheppen heeft men tijd nodig, en de doorgeslagen prestatiedruk geeft daar te weinig ruimte voor.

De enorme druk die bij zulke ongeperfectioneerde keuzemomenten komt kijken kan desastreuze gevolgen hebben voor het individu. Ook leiden de keuzemomenten tot toenemende ongelijkheid en segregatie in de samenleving, een effect van wij-zij denken. Met name jongeren identificeren en definiëren zichzelf met hun onderwijs, beroepsniveau of andere prestatiegerichte vormen van secundaire socialisatie. De Nederlandse samenleving prijst vwo meer dan vmbo, de universiteit hoger dan het mbo en de arts meer dan de loodgieter. In de moderne samenleving hebben we elkaar’s specialiteiten nodig, maar door de collectieve illusie die wij rondom presteren geconstrueerd hebben doen we alsof dat niet zo is. 

Wat is wijsheid?

Het Rijk investeert al decennialang fors in het Nederlandse onderwijs, ook al wordt de vergaarde kennis vaak niet in Nederland ingezet. Misschien maar goed ook, aangezien het overschot anders nog groter zou kunnen zijn. Nu blijft de vraag of het eigenlijk wel zo slecht is dat hoogopgeleiden de banen die middelbaar opgeleiden eerder vervulden overnemen. Een hogere mate van opleiding leidt volgens het CBS tot een gelukkiger, gezonder en langer leven. Minder werkloosheid en criminaliteit, meer innovatie en vooruitgang in de samenleving gaan allemaal gepaard met een steeds welvarender land. Sinds de industriële revolutie worden steeds meer banen en taken overgenomen door automatisering. Praktisch opgeleiden zullen nog altijd nodig zijn omdat niet alles geautomatiseerd kan worden, maar hoogopgeleiden verkleinen de noodzaak voor praktisch geschoolde mensen wel drastisch. 

Het toenemende aandeel van hoogopgeleiden in de samenleving is dus uiteindelijk alleen een probleem omdat ze onder hun niveau gaan werken en zo de middelbaar opgeleiden verdrukken. Dit probleem zou met een van twee logische aanpakken verholpen kunnen worden.

De eerste oplossing zou zijn om de toename van hoogopgeleiden te verkleinen. Dit vergt een radicale verandering van het onderwijssysteem en misschien zelfs de Nederlandse cultuur, omdat deze aanpak waarschijnlijk het beste zou werken als mensen opgeleid worden op wat het beste bij hun past dan wat ze aan zouden kunnen qua denk- en werkniveau. Om tegen de prestatiecultuur in te gaan zouden maatregelen als het verlaten van de profiel- en studiekeuze genomen kunnen worden, of het curriculum aanpassen om persoonlijke ontwikkeling te stimuleren. Om een stap verder te gaan zouden scholen een mengeling van de verschillende niveaus kunnen worden, of zelfs een module in het curriculum toevoegen die over de prestatiesamenleving gaat.

De tweede oplossing zou het doorpakken op de kenniseconomie zijn. Het Rijk zou meer kunnen gaan investeren in ver gespecialiseerde beroepen, met name in vakgebieden die helpen bij het bewerkstelligen van grootschalige automatisering, om zo een grotere vraag te creëren voor hoogopgeleiden. Denk daarbij aan sectoren als techniek, IT of onderzoek. Hierbij zou dan een nog meer verrassende verschuiving kunnen plaatsvinden: in plaats van dat hoogopgeleiden banen overnemen, zorgen juist zij ervoor dat machines het doen vanaf de andere kant van het spectrum. Zo zouden praktisch geschoolde weer verder kunnen specialiseren of ander praktisch georiënteerd werk gaan doen. Een ding staat vast: als dit probleem zich voortzet vereist de oplossing grootschalige verandering. Een verandering die tijd, geld en moeite gaat kosten.

Noodklok luidt voor internationale studenten

De woningnood maakt vele slachtoffers onder wie talloze internationale studenten

Door Livi van Overdam

Al jaren zijn er discussies gaande over de gevolgen van het groeiend aantal  internationale studenten in Nederland. Tijdens die discussie wordt echter te vaak voorbijgegaan aan de lotgevallen van internationale studenten die al in Nederland zijn. Internationale studenten hebben namelijk met veel problemen te kampen. Zo komen er veel financiële uitdagingen, cultuurverschillen, en mentale gezondheidsproblemen onder internationale studenten voor. Er is helaas weinig aandacht voor deze problematiek. Het grootste probleem echter is heel basaal: de huisvesting.

Studenten zijn kansloos op de woningmarkt, voornamelijk vanwege de enorme woningnood. In Nederland is er een aanpak geformuleerd om de woningnood op te lossen. Het kabinet heeft het hierbij over meer en sneller bouwen. Een voor de hand liggende oplossing, maar voor studenten is het effect gering. Deze nieuwe woningen worden namelijk verdeeld over veel verschillende groepen, voornamelijk veel starters. Deze woningen hebben daarbij ook nog steeds een hoog prijskaartje. De nood blijft bij studenten en vooral bij internationale studenten dus extreem hoog, dit jaar alleen al is er een tekort aan 27.000 kamers. 

Voor internationale studenten is het nog lastiger dan voor Nederlandse studenten om een kamer te vinden. Nederlandse studenten kunnen soms een kamer vinden door middel van connecties of Nederlandse studentenverenigingen (niet alle studenten verenigingen laten internationale studenten toe), internationale studenten hebben dergelijke netwerken niet altijd.

Problemen met het vinden van een kamer leiden tot mentale problemen zoals eenzaamheid, sociale isolatie en stress. Ook zijn internationale studenten vatbaarder voor oplichting. bijna 700 studenten maakten een melding bij de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb). Zo bieden oplichters nep kamers aan of maken verhuurders misbruik van internationale studenten, bijvoorbeeld door de studenten onder erbarmelijke omstandigheden te laten leven. Internationale studenten kunnen weinig anders doen dan het misbruik accepteren, omdat zij anders het risico lopen dakloos te worden.

Voor (internationale) studenten moet er daarom een specifiek ontwikkeld plan komen. Studenten zijn niet te vergelijken met andere groepen woningzoekenden. De politiek houdt te weinig rekening met de specifieke noden van internationale studenten en vervult haar zorgplicht niet.

Wellicht moet dit probleem niet alleen door de politiek worden opgelost, maar kunnen universiteiten ook meer innovatie brengen in hun systeem. Zo krijgen alle studenten, die bij Campus Fryslân studeren studentenhuisvesting van de UCF. Een campus bij de universiteit kan de oplossing zijn voor veel (internationale) studenten.

Als universiteiten voor huisvesting zorgen voor de eerstejaars, worden eerstejaars studenten beter in staat gesteld om via via een kamer te vinden voor de opvolgende jaren. Ook leren internationale studenten Nederland beter kennen en gaan ze connecties aan, omdat alle jaargenoten op dezelfde plek wonen. Zo kan er in groepsverband naar een kamer gezocht worden, samen zoeken is namelijk vaak makkelijker dan alleen. Bovendien zijn internationale studenten op deze manier minder vatbaar voor oplichting, omdat de universiteit een betrouwbare verhuurder is en ze na dit jaar meer zicht hebben op mogelijke woningen.

Natuurlijk is het een hele onderneming voor universiteiten om naast het onderwijs ook nog de huisvesting van studenten op zich te nemen. Toch laat een aantal universiteiten, zoals Campus Fryslân, zien dat het mogelijk is. Het welzijn van studenten en vooral internationale studenten moet voorop staan.

We moeten dus groter en creatiever denken over de aanpak van de woningnood onder studenten. Te veel internationale studenten lijden onder hoge huurprijzen, oplichters en mentale problemen. Het is duidelijk dat politici dit probleem niet alleen aankunnen, dus is het mede de taak van universiteiten om tot een oplossing te komen. De eerste stappen zijn gezet, maar er valt nog een lange weg te gaan. 

Laten we bij het begin beginnen

Politiek in het onderwijs, impactvol en ondergeschikt

Door Thirze Wiegers

In 2019 adviseerde de Raad van Openbaar Bestuur om in Nederland de stemgerechtigde leeftijd te verlagen van 18 jaar naar 16 jaar. In ons land lijkt er nog geen overheersende meerderheid achter dit idee te staan. Zo’n verlaging brengt namelijk veel vragen met zich mee. Is het überhaupt wel zinvol om tieners in de politiek te betrekken? Kan dat niet juist schadelijk zijn? En, overkoepelend, hoeveel weten jongeren nou eigenlijk van de politiek?

Om die vraag te kunnen beantwoorden, en om een oordeel te vellen over welke stemleeftijd de beste is, moeten we kijken naar dé plek waar onze jongeren wel of niet over de politiek leren: het onderwijs. Onderwijs verandert constant, maar zodra wij weg zijn van onze basisschool en geslaagd voor onze eindexamens, denken we nog maar vrij weinig over hoe het er daar nu aan toe gaat. Toch is dat de plek waar de volgende generaties hun wereldbeeld vandaan halen. Een diepere duik in hoe politiek onderwezen wordt aan onze jeugd biedt ons context.

Kort onderzoek naar curricilum-optie in het basisonderwijs wijst al snel op teleurstellend resultaat. SLO, het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling, geeft methodes, lesboekjes en praktische opdrachten beginnend vanaf groep 7. In groep 7 zijn leerlingen al 10 of 11 jaar oud, en de enige plek waar zij tot die leeftijd met politiek in aanraking komen (als de school er überhaupt voor kiest om vanaf groep 7 zo’n methode aan te schaffen) is thuis.

Als we verder kijken naar het middelbaar onderwijs is daar iets bijzonders aan de hand. Maatschappijleer is een verplicht vak in de bovenbouw, op elk niveau, maar er is geen centraal eindexamen. Dit betekent ook dat er geen syllabus verstrekt wordt door het College voor Toetsen en Examens (CvTE). Het CvTE bepaalt voor alle CE’s wat er geleerd en getoetst mag worden, daarbuiten hebben scholen of docenten vrij spel voor vakken die alleen als schoolexamen getoetst worden, zoals maatschappijleer. Er is vanuit de overheid dus geen gestandaardiseerd programma voor wat leerlingen moeten weten, er zijn alleen suggesties en handvatten.

Een zorg die je vaak hoort wanneer het gaat om een lagere stemleeftijd is dat jongeren dan simpelweg zouden gaan stemmen wat hun ouders stemmen, en dit zou een democratie natuurlijk niet representatiever maken. Basisschooljaren zijn formatief in de ontwikkeling van een kind, en op de middelbare school worden deze meningen of veranderd, of gecementeerd. Politiek schiet er in het onderwijs vaak bij in. We kunnen niet onderschatten hoeveel kinderen meekrijgen van de wereld om hun heen. School bestaat om dat wereldbeeld te vergroten, om termen en definities aan te bieden en om leerlingen in aanraking te laten komen met wat hun toekomst is.

In acht nemend dat een representatieve democratie enorm relevant is, is het gevoelsmatig logisch dat we jongeren ook iets meer te zeggen geven over de wereld waar zij in gaan opgroeien. Echter, is het niet veel relevanter om eerst een niveau van educatie te bereiken waardoor jongeren in ieder geval op hun 18e verjaardag wereldwijs zijn? Dan kunnen we daarna altijd nog kijken naar 16.

De afdruk van denktanks

In hoeverre zijn denktanks waardevol en wat is precies een denktank?

Door Olivier Kik

Nederland kent veel denktanks die zich met allerlei verschillende onderwerpen bezighouden. Dit kan gaan van mensenrechten en handel naar vrede en veiligheid. Ook zie je steeds meer betrokkenen van denktanks aan tafel verschijnen bij grote talkshows, of stukken schrijven voor kranten. Maar in hoeverre zijn denktanks waardevol en wat is dan precies een denktank?

Wat zijn denktanks?

Een denktank is een onafhankelijk onderzoekscentrum waar wetenschappers en adviseurs onderzoek doen en advies geven over bepaalde onderwerpen waar de denktank in kwestie zich mee bezighoudt. 

Er vallen drie soorten denktanks te onderscheiden: Academische denktanks, contractonderzoek denktanks en beleidsbeïnvloeding denktanks. Academische denktanks hebben een sterke focus op wetenschappelijk onderzoek en het verspreiden hiervan. Contractonderzoek denktanks verrichten onderzoek op contractbasis en zijn te vergelijken met consultancybureaus. Beleidsbeïnvloeding denktanks zijn vaak gebonden aan politieke partijen die zo hun eigen ideeën creëren en verspreiden.

Een voorbeeld van een hooggeprezen Nederlandse denktank is het Clingendael Institute of International Relations. Dit instituut doet veel onderzoek naar internationale betrekkingen in bepaalde gebieden en verzorgt ook opleidingen voor Nederlandse overheidswerknemers, met name van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het doel van het Clingendael instituut is bijdragen aan een veilige, duurzame en rechtvaardige wereld.

De invloed van denktanks

Er is weinig empirisch onderzoek gedaan naar de invloed van denktanks, mede doordat invloed op zichzelf moeilijk te peilen is. Wel valt te betwisten of denktanks werkelijk onafhankelijk zijn. Als we bijvoorbeeld het eerder genoemde Clingendael instituut nemen, valt er op de website te zien dat zij grof gezegd de grootste Nederlandse bedrijven als ‘corporate members’ geregistreerd hebben staan. Enkele namen als ING, Shell, Philips en ASML zijn vast geen vreemde namen. 

Het ‘Corporate Membership Programme’ is alleen toegankelijk voor zogenaamde ‘top-tier’ bedrijven.  Via het lidmaatschap krijgen zij analyses, advies en mensen voor strategische besluitvorming. 

Kortom krijgen multinationals hun adviezen en strategieën van hetzelfde instituut, namelijk Clingendael. Hierdoor is het verleidelijk om aan te nemen dat Clingendael als denktank aanzienlijke invloed heeft op het beleid van deze enorme Nederlandse bedrijven. Ook is het zo dat beleidsmakers vaak beleidsideeën halen uit het onderzoek van denktanks. Zo maakt het Clingendael instituut rapporten en adviezen op het gebied van crisismanagement en buitenlandsbeleid. Deze worden daarna in de praktijk gebruikt.

In dit artikel is het Clingendael instituut als voorbeeld genomen, maar dit is maar één van de 58 officiële denktanks die in Nederland invloed uitoefenen op het bedrijfsleven, de politiek en de publieke agenda. Of deze denktanks geheel onafhankelijk zijn is maar de vraag. Als ze niet onafhankelijk zouden zijn, zouden grote bedrijven zelf invloed kunnen uitoefenen, hun eigen adviezen kunnen maken en kortom doen wat ze willen. Om de onafhankelijkheid van denktanks te waarborgen zou de overheid een systeem moeten creëren waarin denktanks gecontroleerd worden op invloedstromen, zoals het eerder genoemde Corporate Membership Programme van het Clingendael instituut.

nl_NLDutch