“Ze gaan heel moeilijk samen”, zegt gepensioneerd diplomaat Nikolaos van Dam, als ik hem vraag of idealisme en realisme hand in hand kunnen gaan in de diplomatie. “Je moet niet alleen maar weten wat je idealiter zou willen, maar ook wat mogelijk is en wat de alternatieven zijn. Het gaat om het resultaat uiteindelijk.”
Het resultaat telt.
Het is een van de leidende principes tijdens Van Dams werk als diplomaat. Hij werd uitgezonden naar landen als Irak, Egypte, Libië, maar ook Duitsland, Turkije en Indonesië – overal maakte hij van dichtbij historische ontwikkelingen mee.
Ik spreek een nog altijd energieke Van Dam (1945, Amsterdam) via Zoom. Directe aanleiding is het verschijnen van Granaten en Minaretten. Een diplomaat op zoek naar vrede in de Arabische en islamitische wereld, waarin hij de balans opmaakt van zijn avontuurlijke carrière.
Een fascinerend boek dat bol staat van spannende anekdotes, die gaandeweg een goed beeld schetsen van het diplomatieke vak. Misschien ook wel nodig, omdat een groot deel van de bevolking namelijk nog steeds een negatieve perceptie van diplomaten heeft. Ze zouden elitair, geprivilegieerd en ook nog eens onschendbaar zijn. Maar Van Dam ziet het anders:
“Mensen hebben het verkeerde idee dat we alleen maar recepties en dinertjes aflopen. Niets van dat alles; het was soms levensgevaarlijk. In Libanon kreeg ik op een gegeven moment een klachtbrief van een paar Nederlanders. Zij hadden naar de ambassade gebeld, maar er werd niet opgenomen. Het was voor hen te gevaarlijk om erheen te gaan. Alleen maakten ze niet de gedachtesprong dat het dus ook voor ons veel te gevaarlijk was om naar de ambassade te gaan om de telefoon op te nemen. Diplomaten zijn onschendbaar, maar niet voor kogels.”
Veel mensen hebben dus een verkeerd idee van het alledaagse bestaan van een diplomaat. Hoe ziet een doorsnee dag van een diplomaat er dan wel uit?
“Je bent daar voor de belangen van Nederland. Je moet soms vuil werk opknappen. Je moet optreden voor het bedrijfsleven. Vaak moet je ook bezoeken brengen aan instanties. Maar het begint met een goed netwerk opbouwen. Dat doe je door met mensen in gesprek te gaan. Ten eerste met sleutelfiguren van het land. Maar ook met mensen waarvan je op het eerste gezicht zou denken dat ze minder belangrijk zijn. Je moet ze allemaal spreken, want er zijn ook dwarsverbindingen. De ene minister spreekt over jou met de andere minister. Als zich een crisis voordoet of een belangenconflict, dan is het wel van belang dat je naar die ene juiste minister kunt stappen. Voor een ambassadeur is geen dag hetzelfde.”
U heeft tijdens het bezweren van crises veel moeilijke keuzes gemaakt. Zoals tijdens de gijzeling door Irak van Nederlanders bij de bezetting van Koeweit. Aan hen moest u vertellen dat er geen bevrijdingsmissie zou komen vanuit Nederland. Moet je als diplomaat knopen kunnen doorhakken?
“Ik had een standpunt en dat was niet gebaseerd op medeleven, maar op wat je politiek het beste kon doen. Zo ongeveer iedereen was tegen me, want de gijzelaars wilden natuurlijk weg. Dat is een belangrijk punt in de diplomatie: het is veel belangrijker om te worden gerespecteerd, dan om populair te zijn. Je moet keuzes maken. Het is makkelijker om met de massa mee te praten, maar je bereikt er meestal niets mee. Misschien dat één of twee gijzelaars worden vrijgelaten, maar dan was het voor de anderen nog veel moeilijker geworden. Wij werden onder druk gezet om de annexatie van Koeweit te erkennen. Dat gingen we natuurlijk nooit doen. In zo’n geval is het heel belangrijk dat je een regime begrijpt en dat je op bepaalde punten absoluut niet meegaat.”
Je moet de context dus aanvoelen. Dit vergt ook wederzijds respect en begrip van de geschiedenis van een land. In uw boek beschrijft u bijvoorbeeld hoe het koloniale verleden in Indonesië nog steeds heel gevoelig ligt.
“Ik heb vaak gezien dat diplomaten weinig besef hebben van hoe iets bij de ander terecht komt. Indonesië is een apart geval. Als Nederlander moet je daar veel meer rekening houden met de gevoeligheden dan bijvoorbeeld een Belg zou doen. En omgekeerd een Belg in Congo waar zij een koloniaal verleden hebben. Het Nederlandse verleden met Indonesië is een negatief verleden. Het land is met veel bloedvergieten veroverd. Dorpen werden verbrand en de bevolking soms uitgemoord. Een heleboel mensen realiseren zich onvoldoende dat dit natuurlijk kolossale gevoeligheden heeft veroorzaakt. Dus wil je daar als diplomaat goed kunnen functioneren, dan moet je je daarvan bewust zijn. Het is ook een kwestie van gevoel en snel reageren. Ik noem in mijn boek als voorbeeld een kranslegging in Papoea (provincie in Indonesië, red.) op verzoek van de plaatselijke gouverneur bij het graf van een oud-resident. Ik werd daarmee onverwacht geconfronteerd en zei onmiddellijk ‘nee dat doe ik niet’. Ik wist niets af van die oud-resident, maar het zou ongetwijfeld zijn geïnterpreteerd als een verheerlijking van de koloniale tijd.”
Naast diplomaat is Van Dam ook gepromoveerd politicoloog en Arabist. Deze zeldzame combinatie van ervaring in het veld en een wetenschappelijke blik, levert kernachtige uiteenzettingen op. Zijn analyse van de situatie in Syrië bijvoorbeeld. Ondanks een bloedige oorlog weigeren westerse landen mee te werken aan een realistische oplossing. Zij weigeren principieel een gesprek aan te gaan met president Assad, ook omdat dit moeilijk te verkopen is aan hun kiezers. Hij is immers een autocraat die zijn eigen volk zwaar mishandelt. Maar tegelijkertijd ontbreekt het bij deze landen aan wil en middelen om het regime weg te werken. Het laat volgens Van Dam zien waar idealistisch wensdenken toe kan leiden, met als resultaat immens bloedvergieten, miljoenen vluchtelingen en een land in puin.
“Ik noem dat in mijn boek het ‘schuurvlak tussen realpolitik en democratie’. Westerse politici moeten rekening houden met wat hun eigen bevolking vindt. Syrië is een duidelijk voorbeeld. Een heleboel politici durfden niet realistisch te zijn, omdat dat stemmen kost. De mensen vonden dat moest worden ingegrepen tegen Assad, maar ze wilden ook geen oorlog. Het was allemaal halfslachtig. Het ideaal zou zijn dat in Syrië een democratie zou ontstaan. Maar dat kun je niet met militaire middelen afdwingen. Assad is de sterkste partij. Als je het regime niet kunt verslaan, dan zul je er dus toch rekening mee moeten houden dat hij blijft. Maar men besloot aan het begin al de optie te omarmen van ‘we communiceren niet met die vreselijke diktator’. Dat heeft natuurlijk geen enkele zin, want dan kun je ook niet je boodschap overbrengen. Liever een mislukte dialoog dan een mislukte oorlog. Veel politici hebben met hun idealisme ervoor gezorgd dat de oorlog is verlengd en zijn dus medeverantwoordelijk voor de ellende.”
Er was dus een gebrek aan politieke moed?
“Bereid zijn om te riskeren dat je stemmen verliest door iets te verkondigen wat realistisch is – dat is politieke moed. En de meeste politici durfden dat in het geval van Syrië gewoon niet. Je moet niet alleen maar weten wat je idealiter zou willen, maar ook wat mogelijk is en wat de alternatieven zijn en hoe je die kunt verwezenlijken. Het gaat om het resultaat uiteindelijk. Als je alleen maar iets wil, en je weet niet hoe je het bereikt, dan kom je nergens.”
In uw boek behandelt u ook het Palestijns-Israëlisch conflict. U ontleedt overzichtelijk de belangen, wensen en angsten van de betrokken staten en organisaties die ervoor gezorgd hebben dat het conflict voorleeft. Heeft dit ook te maken met een gebrek aan politieke moed?
“Jazeker. Israël is gebaseerd op ethnic cleansing van de Palestijnen en intolerantie ten opzichte van niet-Joden. Er is continu sprake van grove schendingen van mensenrechten. Maar er zijn heel veel partijen die dat niet willen zien. Dat komt ten eerste omdat de Israëliërs een hele goede lobby hebben. Maar ook een belangrijke factor is de vreselijke geschiedenis van de Joden in Europa. Het is zo duidelijk, en toch gebeurt er niks. Dat is wederom een voorbeeld van het schuurvlak tussen realpolitik en democratie.”